Beverwijk & Velsen

Zowel Beverwijk als Velsen hebben meerdere buitenplaatsen gekend van bekende Amsterdamse kooplieden die ook in de slavernij zaten.

Akerendam in Beverwijk
Akerendam in Beverwijk

Bijvoorbeeld Akerendam in Beverwijk was een tijdlang in bezit van Nicolaes Geelvinck, bewindhebber van de WIC, directeur in de Sociëteit van Suriname en eigenaar van plantages daar. Bovendien was hij heer van Castricum, Santpoort, Velsen en Bakkum en had hij landgoederen en bezittingen op Texel, in de Beemster, in de Purmer en in Zijpe. Alleen al door hem lopen ervan uit heel Noord-Holland lijntjes naar de slavernij. Later verruilde Geelvinck Akerendam voor buitenplaats Watervliet in Velsen. Zijn zus Anna Catharina, getrouwd met Jean Lucas Pels, erfde onder meer zijn plantagebezit. Zij bezat de buitenplaats Scheybeek onder Beverwijk en kocht in 1756 een orgel voor de Grote Kerk van Beverwijk, omdat ze het ‘schreeuwen’ van sommige kerkgangers niet meer kon aanhoren.

Beeckensteijn in Velsen
Beeckensteijn in Velsen

Buitenplaats Beeckensteijn heeft meerdere slavernij-gerelateerde Amsterdamse kooplieden als eigenaar gehad. Daaronder vader en zoon Jan Trip, de Corvers en de familie Boreel.

Er zijn ook vanuit Beverwijk en Velsen mensen naar de slavenkoloniën vertrokken, al of niet tijdelijk. Zo trouwde Anna Elisabeth Glimmer uit Beverwijk in 1702 te Paramaribo met François Anthoine de Raijneval. Het jaar erop werd deze plantage-eigenaar gouverneur van de kolonie, wat hij de volgende twaalf jaar is gebleven. Samen bezaten zij de plantages Maagdenburg, Ponthieu, en Picardie, de laatste vernoemd naar de Franse streek waar de Raijneval oorspronkelijk vandaan kwam.

Een andere Beverwijker was Gerrit Pater. Wanneer hij precies naar Suriname vertrok is niet bekend, maar langzamerhand klom hij daarop tot een van de rijkste plantagebezitters. Hij overleed er in 1744. Op dat moment bezat hij, behalve een schitterend huis in Paramaribo, de plantages Liefdenshoek, Mijn Hoop, Berg en Dal, Beekhuizen en La Jalousie. Laatstgenoemde was toen de meest producerende suikerplantage van Suriname, waar 414 mensen in slavernij leefden en werkten. Er moeten regelmatig mensen van de plantage zijn weggevlucht en zich in de bossen aaneen hebben gesloten, want tot op de dag van vandaag is er een clan van het marronvolk de Okanisi, die de naam Paata draagt, de naam die zij aan La Jalousie gaven. Gerit Pater is tussendoor ook nog wel eens in Nederland geweest en liet zich dan vergezellen door zijn Zwarte loopjongen.

Overigens vertrokken er ook gewone mensen naar de koloniën, alleen komen die niet zo zichtbaar in de archieven terug. In ieder geval is er één archiefstuk waaruit blijkt dat op een gegeven moment ene Stephanus Barrevelt uit Beverwijk werkte voor de WIC op het slavenfort in Elmina, in hedendaags Ghana.