Edam

Suriname kende een kleine koffieplantage genaamd Edam, net zoals er een plantage Alkmaar, plantage Munnickendam, plantage Purmerend en een plantage Haarlem waren.

Kaart met in het midden plantage Edam
Kaart met in het midden plantage Edam, 1725.

Edam was een kleine plantage met midden 18e eeuw gemiddeld 30 slaafgemaakte bewoners. In de 19e eeuw werd het samengevoegd met een buurplantage en omgevormd tot een grote suikeronderneming met de naam Petersburg, waar bijna 300 slaafgemaakten woonden en werkten. Waarom het ooit Edam was genoemd is niet bekend. Een van de eerste eigenaren heette Thouron.

Zoals de meeste Noord-Hollandse plaatsen heeft Edam ook soldaten en zeelui voor de koloniën voortgebracht. Een van hen was Claas Willemsz van Heer, die rond 1770 jarenlang soldaat is geweest op Curaçao. Of hij -vol verhalen- ooit in Edam is teruggekeerd, is niet bekend. Wel bekend zijn de verhalen van de broers Justus en Jacob Boot. De eerste werd met een oorlogsschip naar het Caribisch gebied gestuurd en veroverde daar een Engels schip, de grote concurrent. Zijn broer was commandeur op een ander oorlogsschip dat ter bescherming van de handel langs alle Nederlandse slavenforten in Afrika en de forten van Suriname en Guyana voer. Hij stierf in Suriname.

Veel sporen van slavernij zijn te vinden in de Grote Kerk van Edam, al is er nog veel onbekend. Er ligt een tiental grafzerken met zogenaamde morenkoppen erin uitgehouwen, onder meer van de families Teengs en Brasker, waarvan de achtergrond niet duidelijk is. Wel is duidelijk dat er ook een notaris begraven ligt die veel slavenschepen heeft verzekerd. Ook ligt er een katholieke priester begraven, Johannes Gerardus Lemmers, die in 1735 in Paramaribo was geboren in een van de machtige koloniale families daar, met veel slavenplantages. Hij kwam naar Nederland, bekeerde zich tot het katholicisme en werd pastoor in Edam. Na 25 jaar trok hij zich in stilte terug, maar bleef de volgende 35 nog gewoon in Edam wonen. Het kan niet anders of hij zal verhalen over het leven in Suriname hebben verteld. Ook andere leden van de familie Lemmers kwamen (tijdelijk) naar Nederland en zullen hun verwant in Edam vast wel eens hebben opgezocht. Dat zou ook nog wel eens in gezelschap van een Zwarte bediende geweest kunnen zijn. Zo stuurde de raadsheer Jacobus Lemmers in 1737 2 van zijn zoons naar Nederland, begeleid door een Zwarte vrouw; zelf ging hij in 1768 kort naar Nederland begeleid door de Zwarte jongen Croesus en zijn weduwe vertrok naar Nederland in 1773 in gezelschap van de Zwarte man Fido ‘en haar mulattin’ Petronella.

Grote of Sint Nicolaas Kerk in Edam
Grote of Sint Nicolaas Kerk in Edam 

Eind 18e eeuw leefde er zelfs langere tijd een Zwarte man in Edam. Tot de ruiming van diens (meerpersoons) graf in 1970, lag hij begraven in de Grote Kerk onder de naam van Jan Edam. Van hem was alleen bekend dat hij Zwart was en is overleden op 8 juni 1795. Heel recent onderzoek van Marjolijn Flobbe, bracht echter een intrigerend verhaal aan het licht. ‘Jan’ is waarschijnlijk nooit slaafgemaakt geweest en nam in 1780 uit zichzelf dienst op het Nederlandse oorlogsschip de Beverwijk, onder bevel van een telg uit een bekend Edams regenten- en zeemansgeslacht, Justus Boot. Dit schip met 56 kanonnen telde 231 bemanningsleden en soldaten, onder wie nog enkele andere Zwarte mannen, maar ook Hermanus, het 9-jarige zoontje van de kapitein Het kruiste op dat moment in de West-Afrikaanse Golf van Guinea om daar de Nederlandse slavenforten te beschermen tegen Europese concurrenten.

'Jan' was afkomstig van Kaap Mesurado, aan de kust van het huidige Liberia, bij Monrovia. In de loop der jaren maakte ‘Jan’ meerdere tochten onder kapitein Boot, die inmiddels ook zijn zoon Abraham meenam. Op een van die tochten is ‘Jan’ ook op Curaçao geweest, waar hij de Caribische kant van de slavernij zag. De kans is groot dat ‘Jan’ tussen de tochten door met Boot meeging naar Edam en daar werkte. Hij was inmiddels opgeklommen tot scheepstimmerman. In 1793 viel kapitein Boot overboord en verdronk voor de Nederlandse kust. Zoon Abraham was aan boord. Jan bracht vervolgens de 15-jarige weesjongen naar diens broer Hermanus in Edam, want hun moeder was al langer overleden.

Kennelijk blijft ‘Jan’ in Edam, want hij stierf er slechts 3 maanden later in een huurhuisje aan de Gravenstraat, achter de statige koopmanshuizen aan de Voorhaven. Al zijn bezittingen zaten in een geverfde scheepskist. Daar onder een blauwe lakense jas met schuin weggesneden voorpanden en knielange achterpanden, een oude satijnen broek, 3 paar witte kousen, een houten tabakspijp, zilveren schoen- en broeksgespen, een doosje met daarin een zakhorloge en een zegelring - beide van zilver - en een gouden oorring. Dat laatste droegen veel zeemannen zodat na een eventuele verdrinkingsdood de vinder van het lichaam daarmee een nette begrafenis kon bekostigen. Ook had ‘Jan’ nog 70 gulden in huis, wat gelijk stond aan ongeveer 4 maanden van zijn laatste loon aan boord. ‘Jan’ stierf niet in armoede.