Monnickendam

Dirk Schoonveld uit Monnickendam was kapitein op de Petrus en op de Surinaams Welvaren. Met laatst genoemde schip maakte hij tussen 1760 en 1775 in ieder geval zeven reizen naar Suriname.

Daarbij nam hij ook passagiers mee zoals soldaten en kolonisten, maar ook een Zwarte man en vrouw die het eigendom waren van een wed. B. Smit. Zij waren hoogstwaarschijnlijk met deze weduwe meegekomen uit Suriname en werden nu daarheen teruggestuurd. Waarschijnlijk betekende dat ook terug in slavernij. Waar mevrouw Smit zich had gevestigd is niet bekend en dus ook niet waar deze Afro-Surinamers toen hebben rondgelopen.

Slavenschepen voor Sint Eustatius
Slavenschepen voor Sint Eustatius, 1763

Schoonveld was overigens bepaald niet de enige Monnickendammer die actief was in de scheepvaart naar een van de slavenkoloniën. Al in 1598 keerde zijn plaatsgenoot Cornelis Cornelisz Reck terug van een reis naar Brazilië, met suiker en hout aan boord.

In 1616 staan Pieter Jansz, schipper van De Roode Vos, en Thijs Volckertsz Mussel, zijn stuurman,  beiden uit Monnickendam, tegenover elkaar voor het Schepengerecht vanwege een conflict dat zich had afgespeeld op hun reis naar de slavenkoloniën in het Caribisch gebied.

In 1633 bevindt de man van Aeltge Ariaens uit Monnickendam zich volgens haar melding in West-Afrika. Vijf jaar later vertrekt Jan Cornelisz uit dezelfde plaats als scheepsartillerist (‘constapel’) in dienst van de WIC eveneens naar West Afrika.

In 1643 blijkt de Monnickendammer Jeuriaen Hendricksz van het schip de Noord Hollandt op de kust van Brazilië te zijn overleden. Daar, in Mauritsstad (Recife) bevindt zich volgens de archieven, kort daarna ook zijn plaatsgenoot Jacob Jacobsz Onnosel.

In 1654 varen Cornelis Jansz en Dirck Willemsz uit Monnickendam als bemanningsleden op de ’t Hof van Cleeff onder meer naar Nieuw Nederland (New York) en naar Curaçao. 

Naast déze mannen waren er in ieder geval ook nog twaalf andere Monnickendammers die hun heil de andere kant op zochten, in het VOC-gebied. Toevallig zijn de namen van deze mensen bewaard gebleven als in de archieven, in werkelijkheid zullen er veel meer zijn geweest. Deze Noord-Hollandse plaats moet daarom gegonsd hebben van alle verhalen uit het Atlantisch en Aziatisch gebied.

Er was overigens ook een andere kant aan de slavernijconnectie, namelijk van de Noord-Hollanders die zich er juist tégen uitspraken. Zoals de doopsgezinde predikant Jan Nieuwenhuyzen uit Monnickendam die in 1784 met vijf anderen, waaronder zijn zoon Martinus, medicus in Edam, in laatst genoemde plaats de Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen tot nut van ’t Algemeen oprichtten. Dit patriottisch-revolutionair gezelschap sprak zich duidelijk uit tegen de slavernij. Al spoedig verhuisde het naar Amsterdam, met afdelingen elders in het land, waaronder in Haarlem. Jan Nieuwenhuyzen stelde in 1789 in een publieke lezing, dat slavernij ‘het hoogst mogelijk tafreel der menschlijke Ellende’ was en de slavenhandel ‘afschuwelyk’ en ‘Godonterend’.