Herbergen in de Haarlemmerhout
Eeuwenlang was de Haarlemmerhout een toeristische trekpleister. Haarlemmers en Amsterdammers van alle rangen en standen reisden naar het stadsbos om te wandelen en te recreëren. Maar zoals dichter Willem Kloos (1859-1938) zei: “Ik hou van de natuur maar ik moet er wel iets te drinken bij hebben.” Rondom de Hout zaten talloze kroegen en herbergen, waar het er dikwijls ruw aan toe ging. Van het Dronkenhuisje tot het Bokje, de een nog beruchter dan de ander.
Inhoudsopgave
Een toevluchtoord
Voor veel stedelingen vormde de Haarlemmerhout een toevluchtoord waar ze de drukke stad even achter zich konden laten. Bij de toegangswegen stonden hekken om te voorkomen dat paard en wagens de Hout in konden rijden. Alleen de bewoners van de buitenhuizen rondom het stadsbos konden tegen betaling een sleutel voor die hekken krijgen. De hekken verdwenen in 1795.
Het wandelen in het bos was redelijk veilig dankzij het verbod op gevaarlijke spelletjes, zoals pijl en boog schieten. Toen steeds meer cricketclubs hun oefenterrein in de Hout zochten, werd daar korte metten mee gemaakt. Gemeenteraadslid Derx sprak tijdens de vergadering van 19 april 1882 zijn bezorgdheid uit, mede vanwege het feit dat een vrouw was geraakt door een cricketbal. Burgemeester en wethouders zouden het spel in de Hout volgens hem moeten verbieden, wat kort daarop ook gebeurde.
Dagjesmensen van buiten Haarlem, met name uit Amsterdam, reisden per rijtuig of met de trekschuit naar het stadsbos. Met name de laatste was een populair vervoersmiddel, mede omdat het Spaarne om de hoek lag van de Hout. Pas met de aanleg van de spoorlijnen, waardoor het makkelijker werd om naar andere plaatsen te reizen, nam het bezoek van de Amsterdammers aan de Hout af.

Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 47086.
Een doorn in het oog
Door het grote publiek dat naar de Hout trok, werden er al aan het begin van de zestiende eeuw ´tapperijen´ opgericht. De meeste kroegen lagen net buiten het rechtsgebied van Haarlem, maar binnen het gezagsgebied van Heemstede. Hierdoor kon er accijnsvrij bier worden getapt, waardoor de stad Haarlem veel inkomsten misliep. Na het protest van het Haarlemse stadsbestuur in 1527 bij landsheer Karel V werden de regels aangescherpt. De stad mocht nu binnen een straal van 500 roeden (circa 5.000 meter) vanaf de Haarlemse grens alsnog belasting op bier heffen.
Door de nieuwe maatregel werd er niet opeens minder geschonken. Bij alle tien de kroegen die in 1539 bekend waren, ging het er volgens het Haarlemse stadsbestuur ruw aan toe. Er woonden criminele mannen en vrouwen, hoeren en dieven, die daar met ander ‘slecht volk’ omgingen. Geweldpleging en moord waren aan de orde van de dag. Voor het stadsbestuur van Haarlem was dit een doorn in het oog.
De situatie liep zo uit de hand dat de Heer van Heemstede en het Haarlemse stadsbestuur in 1545 tot een algemeen tapverbod kwamen. Tegen een jaarlijkse betaling door de stad Haarlem aan Heemstede werd het verboden om in het gebied tussen de Haarlemse stadsgracht en de Kamplaan in Heemstede een kroeg te hebben. Om de sluiting bekend te maken, werden er plakkaten (aanplakbiljetten met officiële bekendmaking) in de Hout opgehangen. Het aanwezige bier kon worden terug verkocht aan de brouwerijen. Als deze weigerden, werd het opgeslagen in de stadhuiskelder. Uit terugkerende processen bleek dat het lastig was om dit verbod te handhaven.

Kaart van de Haarlemmerhout, 1573. Noorden rechts; Pen in zwart, penseel in kleuren. Nationaal Archief / Bestandsnaam NL-HaNA_4.VTH_3384

Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 42340.
Uitbaters en tappers
Aan het begin van de zeventiende eeuw werd er weer getapt in de Hout, daar waar de stad Haarlem het voor het zeggen had. Toen de Heer van Heemstede een kritische brief stuurde om het stadsbestuur te herinneren aan het tapverbod, werd hier geen gehoor aan gegeven. Uiteindelijk zouden ook de tappers terugkeren in het rechtsgebied van Heemstede.
Om een herberg in de Hout te beginnen, had je wel eerst toestemming nodig van de Heer van Heemstede. Veel van zijn verleende vergunningen uit de achttiende eeuw zijn bewaard gebleven. Uit deze archiefstukken blijkt dat de meeste overeenkomsten werden uitgegeven onder de voorwaarde dat de uitbating niet zou worden gebruikt voor prostitutie. Zo probeerde de Heer van Heemstede het gedrag van de tappers aan de openbare orde en goede zeden te houden.
Veel uitbaters kozen ervoor om hun herberg te verhuren aan een tapper (waard, herbergier) of een hospes (huisbaas). Deze moest ervoor zorgen dat er genoeg inkomsten waren voor de pachtsom en dat er brood op de plank kwam. Dikwijls bleek dit niet haalbaar te zijn. Het waren echter niet alleen mannen die herbergen runden. Zo laat Eva Kouwenhoven op 21 april 1753 haar erfgenamen vier herbergen na: ‘Nieuw Verbrand Huis’, ‘Rustenburg’, ‘Het Vlaamse Hof’ en ‘Het Fortuin’.

Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 41392.

Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 41395.
2 herbergen naast elkaar
Brouwers en wijnkooplieden uit Amsterdam vormden het merendeel van de eigenaren. Zo was de herberg ‘Het Vergulde Vlies’ (later ‘Het Gulden Vlies´) lange tijd in Amsterdamse handen. Vanaf 1779 werd herberg ‘Het Gulden Vlies’ ook wel het ´Wapen van Amsterdam´ genoemd. Naast deze herberg stond de herberg ‘Rustenburg’, beiden werden vanaf 1653 geëxploiteerd door Zach. Geraerts. Opvallend is dat hij de herbergen ook gebruikte als veilinghuis voor schilderijen en boeken.
De herberg ‘Rustenburg’ dateert uit 1633, maar kreeg net als zijn buurman door de eeuwen heen verschillende namen. Tussen 1735-1746 stond de herberg bekend onder de naam ‘t Bokki’, compleet met een uithangbord van een bok. Ook werd er tegelijkertijd, tot aan 1785, aan de herberg gerefereerd als de ‘Ooievaar’. Tot aan de sluiting in 1814 werd hij nog omgedoopt tot ‘Plaats Royaal’.
Herberg het Bokje is geschilderd door Cornelis Troost (1696-1750). Volgens het verhaal zou hij zelf getuige zijn geweest van een studentengrap. De studenten stonden bij de waardin in het krijt en nodigden haar als tegenprestatie uit voor een diner ter ere van ‘De ambassadeur der Labberlotten’. De ambassadeur bleek een ontbloot en beschilderd achterwerk te zijn, waarbij het opgerolde hemd als tulband diende. Velen juichten de ‘ambassadeur’ toe.

Collectie Rijksmuseum, objectnummer: SK-A-4089.
Locatie, locatie, locatie
Naast de eenvoudige kroegen werden er ook luxueuze herbergen in de Hout opgericht, zoals het ‘Heerenlogement’. Hieraan is af te lezen dat uitbaters bewust waren van de verschillende rangen en standen in de maatschappij. Het woord ‘herberg’ werd ingeruild voor het deftige Franse woord ‘logement’. Totdat deze term in de negentiende eeuw weer werd vervangen door ‘hotel’, ‘café’ en ‘restaurant’.
De belangrijkste kroegen van de Haarlemmerhout bevonden zich tot aan 1800 aan de Fonteinlaan, ten zuiden van de Meesterlottelaan. In de negentiende eeuw waren hier alleen nog maar herbergen, de meeste horeca verhuisde naar de Dreef. De hoge concentratie van kroegen zorgde regelmatig voor ongeregeldheden door drankmisbruik.
In gerechtelijke stukken en notariële verklaringen vinden we meldingen van dronkaards, die woonachtig waren aan de Meesterlottelaan. Een zekere Barend Cardoes woonde er samen met zijn vrouw en kinderen. Volgens een verklaring ging hij zich zo aan ‘dronken drinken’ te buiten dat zijn gezin niet meer met hem om kon gaan, ‘ofte huys te houden’. Chirurgijn (medisch behandelaar) Jan de Roos was een andere bekende alcoholist uit de Meesterlottelaan. Door zijn alcoholverslaving had hij zich ‘tot die functie onbequaam gemaakt.’ Dronkenschap kwam ook bij de hogere standen voor. Zo werd Evert Daalhoff, tapper van herberg het Dronkenhuisje, op 22 augustus 1723 met een degen aangevallen door een dronken heer met pruik.

Herberg "Dronkenhuisje" en Wagenweg, ziende naar het zuiden, 1732. Opschrift: De Herberg, het Dronkemans huisje aen den Heerewegh op 't einde van den Hout, hebbende verscheide weergaloze gezichten. Vervaardiger: H. de Leth (1703-1766) Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 41662
Meisjes van plezier
Ondanks de inspanningen van de Heer van Heemstede om prostitutie uit de Hout te weren, waren de meisjes van plezier een normaal verschijnsel. Deze ‘avonturiersters’ wandelden in de nacht door het bos om geschikte ‘partyen’ op te doen. Verschillende reisverslagen beschrijven hoe mannen door deze ‘dames’ werden benaderd.
Gezelschapsdames waren ook te vinden in bepaalde herbergen, zo had met name herberg het Bokje een twijfelachtige reputatie in de achttiende eeuw. Deze ‘plaizierplaets’ was zeer geliefd bij bezoekers uit Amsterdam. Regelmatig werd de herberg ofwel ‘hoerhuys’ voor korte tijd gesloten op last van de overheid. De vrouw en dochter van chirurgijn Joost Plevier hadden enige tijd als gezelschapsdames in de herberg gewerkt. Dat werd hen later door Cornelia Aryndr nog steeds aangerekend; volgens een verklaring beledigde zij hen ‘schandelijk’ voor herberg het Gulden Vlies.

Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 41394.
Muziek in de Hout
Buitensociëteit ‘Trou Moet Blijcken’, het huidige Dreefzicht, was in de negentiende eeuw een populaire plek in de Hout. Voor het gebouw stond een grote muziektent, waar op zondagen en met speciale gelegenheden het orkest van de schutterij of het plaatselijke garnizoen speelde. De sociëteit en haar terras waren alleen toegankelijk voor deftige leden en hun gasten. In 1882 werden er drie kiosken bij gebouwd om ook de andere Haarlemmers van consumpties te voorzien. Wat slechts een handjevol mensen wisten, was dat daarin ook ruimtes waren voor ‘amoureuze genoegens’. Hieraan dankte een van de kiosken zijn naam: ‘Het Hemeltje’.

Auteur: Judith van Amelsvoort
Bronnen:
- Jhr. F.W.A. Beelaerts van Blokland, Mr. L.H.M. Quant etc., Paviljoen Welgelegen 1789-1989. Van buitenplaats van de bankier Hope tot zetel van de provincie Noord-Holland (Haarlem 1989).
- J.J. Temminck en Clara Brinkgreve, Haarlemmerhout 400 jaar - mooier is de wereld nergens', 1984.
- Hans Krol, “De ambassadeur der Labberlotten” door Cornelis Troost e.a. in beeld gebracht, 2012.