Suriname

Suriname werd in 1650 door Engelsen bezet en ontwikkeld als plantagekolonie met geïmporteerde slavenarbeid uit Afrika. In 1667 werd het door Nederlanders veroverd en is het, met korte onderbrekingen, tot 1975 een kolonie gebleven.

Plantage in Suriname

Langs de rivieren in het noorden van Suriname zijn in de loop der tijd honderden plantages aangelegd, de meeste als polders in de drassige zee- en rivierklei. Dat was moordend werk, waarvoor in totaal zo’n 280.000 Afrikanen onder dwang zijn aangevoerd. De oorspronkelijke Inheemse bevolking stelde zich teweer en voerde oorlog tegen de Nederlanders. Maar ze moesten het afleggen tegen de wapens en het Nederlandse verdeel & heers beleid. Ze trokken zich terug naar de randen van de samenleving of verder weg het Amazonegebied in. Toch zijn er in de begintijd ook nog honderden Inheemsen slaafgemaakt en werkzaam geweest op de plantages.

Het leven in slavernij was keihard. Voor het kleinste ding dat niet goed was in de ogen van de opzichter of eigenaar werd straf gegeven. Meestal met de zweep. Nog vlak voor de afschaffing van de slavernij konden jongens en meisjes tussen 14 en 16 jaar volgens de officiële regels 10-15 zweepslagen krijgen als ze bijvoorbeeld niet goed genoeg koffie hadden geplukt! Daar kwam geen politie of rechter aan te pas. De plantagedirecteur of eigenaar bepaalde de straf en liet die door slaafgemaakten uitvoeren. Dat was deel van het verdeel & heersbeleid, het tegen elkaar uitspelen van mensen. Straf de een en beloon de ander, dan blijf jij de baas, was het idee.

Leven in slavernij

Straf

Hoe zwaar de omstandigheden waren in Suriname blijkt uit het feit dat er gemiddeld tot aan het eind van de slavernij, toen er al veel verbeterd was, ieder jaar (veel) meer slaafgemaakte mensen stierven dan dat er werden geboren. Er was dus een sterfteoverschot. In Nederland zijn we al eeuwen gewend aan een gebóórteoverschot.

Van de eerste tot de laatste dag hebben de slaafgemaakte bewoners van Suriname zich op allerlei manieren tegen hun onderdrukte positie verzet. De eigen cultuur vormde daarvoor inspiratie én middel. Verhalen, liederen, symbolen en taal kenden vaak een dubbele boodschap, waarvan één kant alleen voor de eigen groep bestemd was. Op het werk vonden sabotages plaats, kapotte werktuigen, zand in de machine, een gebouw dat in brand vliegt en zo meer.

Ook grote en kleine opstanden hebben de hele slavernij door plaatsgevonden. Een andere manier om het lot in eigen hand te nemen was de slavernij ontvluchten. Zij vluchtten mensen dieper het land in, waar geen plantages waren en vestigden zich in het dichte tropisch regenwoud van het Amazone-gebied. Zij werden Marrons genoemd. In Suriname wisten zij zich zo goed aaneen te sluiten dat ze gemeenschappen vormden die de plantagekolonie gingen overvallen. Dat leidde tot langdurige guerilla-oorlogen.

Dit bracht de kolonie zo aan het wankelen dat de gouverneur tussen 1760 en 1767 met de leiders van de grootste groepen vrede moest sluiten, onder wie Fabi Labi Dikan Beyman van de Okanisi Marrons; Abini van de Saamaka Marrons en Musinga van de Matawai. Toch hield het ook daarna niet op en werd er nog lang oorlog gevoerd door Marrons die geen vredesaanbod hadden gekregen (verdeel & heers). Zoals de Marrons onder leiding van Boni, Kormantin Kodyo en Baron.

Suriname

In de 19e eeuw ging marronage nog door, maar werd het tegelijk ook op de plantages zelf steeds onrustiger. Het slavernijsysteem werd hierdoor ondermijnd. Dat heeft de druk verhoogd om uiteindelijk de slavernij af te schaffen. In 1863 was het zover. Toch moesten de vrijgemaakte mensen in Suriname verplicht een contract afsluiten om nog tien jaar door te werken voor de voormalige slaveneigenaren. Alleen werden ze er nu wel voor betaald, mochten ze zelf kiezen bij wie ze een contract afsloten en de zweep was grotendeels verdwenen.

Hun opvolgers op de plantages waren contractarbeiders die uit China, India, Java, Madeira en Caribische eilanden werden gehaald.