Zaanstreek

Op alle mogelijke manieren is de Zaanstreek verbonden geweest met de Atlantische slavernij. Zo werd hier van alles geproduceerd, van slavenschepen tot gezaagd hout, raap- en lijnolie, loodwit en papier voor de slavenkoloniën.

Diorama van plantage Merveille in Suriname
Diorama van plantage Merveille in Suriname, 1829

In Suriname heette een grote suikerplantage aan de Cotticarivier Sardam, een oude verbastering van Zaandam, zoals het soms ook werd genoemd. Hoe het aan die naam is gekomen is onbekend. De slaafgemaakte bewoners noemden het later Friti, naar een van de achttiende-eeuwse eigenaars Frans Wriedt. Een van de eerste eigenaars was rond 1695 naar Suriname gekomen vanuit Curaçao, omdat hij daar de grond te schraal vond voor een plantage.

Jurriaan Manus Schooneveld was een zeeman uit Zaandam. In de eerste helft van de achttiende eeuw bracht hij het tot kapitein en voer regelmatig op en neer naar Suriname. Tussen 1730 en 1755 in ieder geval zeventien keer. Hij liet zelfs een eigen schip bouwen, de Vrouwe Maria Anna. Behalve goederen (heen) en plantageproducten (terug) nam hij ook passagiers mee. Daaronder groepen soldaten en ook bekende plantage-eigenaren zoals Daniël Pichot en de latere gouverneur van Suriname Jean Nepveu. Als dit soort mannen voor een tijdje naar Nederland gingen namen ze vaak ook hun slaafgemaakte bediendes mee. Zelf nam Schooneveld in 1754 ook een oudere Zwarte knecht mee uit Suriname. Nog datzelfde jaar werd deze een vrij man en werd hij op 16 juni in Zaandam gedoopt. De  andere getuige, naast Jurriaan Manus Schooneveld was Pieter Stoel. De naam die de Zwarte man kreeg was Manus Pieter. Over zijn verdere leven is niets bekend. Schooneveld overleed niet lang daarna.

Schooneveld kwam overigens oorspronkelijk uit Duitsland en was lid van de Lutherse kerk in Zaandam. Hij moet al vroeg een welvarend man zijn geweest, want al in de jaren 1720 deed hij twee schenkingen aan deze kerk: een zilveren schaal op een voet, waarschijnlijk voor het avondmaal en een koperen kroonluchter. Op dat moment was Johannes Christiaansz Phaff predikant van die kerk. Deze dominee was twee keer met een Westzaanse vrouw getrouwd. Met de laatste vertrok hij in 1742 naar Suriname en werd daar de eerste Lutherse predikant. Hij zei heel openlijk dat hij ging om dat de inkomsten in de kolonie beter waren dan in Nederland. Dat bleek ook inderdaad, maar dat kwam vooral, omdat zijn echtgenotes achter elkaar stierven en steeds hertrouwde hij met welgestelde plantage-eigenaressen. Drie vrouwen verder dan de West-Zaanse was hij de (mede-)bezitter van plantages Domburg, la Ressource en Liège aan de Surinamerivier, Houttuin aan de Para en Zorgvliet aan de Commewijnerivier. Laatst genoemde plantage werd door de slaafgemaakten Domini (dominee) genoemd. Rond 1750 keerden Phaff en zijn gezin terug naar Nederland en vestigden zich in Den Haag. Overigens was Phaff niet alleen actief als slaveneigenaar, maar ook als mensenhandelaar, want hij investeerde actief in aandelen in slavenschepen, zoals de Jonge Isaac.

Kroonluchter in de Lutherse Kerk in Zaandam
Kroonluchter in de Lutherse Kerk in Zaandam

Begin negentiende eeuw woonde in Koog aan de Zaan Evert Cornelis Smit. Deze rijke koopman, oliefabrikant en burgemeester van deze plaats belegde een deel van zijn kapitaal in Surinaamse plantages. Met name de plantages Merveille, De Eenzaamheid, Heystvliet en Laarwijk. Hij was ook eigenaar van het schip De Drie Gebroeders dat in de jaren 1820 op Suriname voer en waarin ook zijn broer en plaatsgenoot Cornelis participeerde, evenals Jan Kool en Jacob en Klaas Breet, alle drie uit Zaandijk. Bij de afschaffing van de slavernij ontvingen de erfgenamen van Smit, allen woonachtig in Koog aan de Zaan, voor het verlies van hun menselijk eigendom in Suriname, samen bijna 43.000 gulden. De 142 vrijgemaakten kregen behalve hun vrijheid niets.